PAST REALITY INTEGRATION® (PRI) Therapie

 

De collega’s Jean Jenson, Amerikaans psychotherapeute, en Ingeborg Bosch, Nederlands GZ -psychologe, beschrijven in Op weg naar je ware zelf (Jenson, 1997) en De herontdekking van het ware zelf (Bosch, 2000) op heldere en voor velen herkenbare wijze hoe verdringing en ontkenning van leed in de jeugd zich als overlevingsmechanismen ontwikkelen en in het volwassen leven in stand blijven. In De herontdekking van het ware zelf reikt Bosch daarbij een gestructureerde manier aan om zelf te ontdekken hoe we het verleden telkens opnieuw creëren in het heden en hoe we door het opheffen van de oude overlevingsmechanismen, verdringing en ontkenning, het leed uit de jeugd kunnen verwerken en onszelf blijvend genezen.

Past Reality Integration (PRI) therapie gaat op een vernieuwende wijze te werk. De methode is wezenlijk anders dan andere therapieën die er op het eerste gezicht misschien hetzelfde uitzien.

Bosch en Jenson baseren zich, net als Alice Miller, op de gedachte dat kinderen niet in staat zijn om de realiteit van hun jeugd te verwerken wanneer die, zoals meestal het geval is, de behoeften van het kind niet vervult. Fysiek of emotioneel -misbruik en -verwaarlozing, maar ook ‘pedagogische principes’, al dan niet subtiel, zijn te bedreigend voor de overleving van het kwetsbare kind. Om toch te overleven worden de mechanismen van verdringing en ontkenning aangewend. Op deze manier kan het kind of geloven dat de mishandeling geen pijn doet, niet bestaat of dat er een mogelijkheid bestaat om van de misbruikende ouder een ouder te maken die wel in staat is aan de behoeften van het kind tegemoet te komen. In het volwassen leven blijven deze mechanismen in werking, waardoor elke situatie die een parallel vertoont met de oorspronkelijke situatie waarin het kind mishandeld werd, een verandering in bewustzijn oproept: de volwassen mens gaat zonder zich dat te realiseren reageren vanuit het bewustzijn van het kind dat hij ooit was. Het gevolg is dat de volwassene zich, meer of minder vaak, plotseling volledig overspoeld kan voelen door diepe en pijnlijke emoties – angst, verdriet, schuld – of juist vervalt in gevoelloosheid.

PRI is er op gericht om de lezer/cliënt te helpen bij het alsnog afleggen van de afweermechanismen en het verwerken van de oude pijn. De pijn die het kind van toen niet heeft kunnen voelen, omdat zijn overleving hierdoor bedreigd zou zijn geraakt. De boeken beschrijven op zeer heldere en dikwijls verbluffend eenvoudige wijze aan de hand van vele voorbeelden hoe dit mechanisme in zijn werk gaat. Hierdoor krijgt de lezer de kans om allereerst toegang te krijgen tot het theoretische kader op een cognitief niveau. Men gaat zich realiseren hoe het bewustzijn werkt. Hoe door bepaalde ‘symbolen’ (situaties of personen die ons onbewust aan het verleden doen denken) het kindbewustzijn en de afweer zonder dat men het merkt actief worden. Hierdoor neemt men de wereld op die momenten waar zoals men die vroeger voor het kind ook werkelijk geweest is: b.v. groot, bedreigend, onvriendelijk, overweldigend, enz. En voelt men zich weer zoals het kind van toen zich gevoeld zou hebben als het deze gevoelens niet verdrongen zou moeten hebben: klein, kwetsbaar, alleen, angstig, verlaten, niet gewaardeerd, enz. Bosch en Jenson laten zien hoe deze kindbewustzijnsinhouden altijd zeer specifiek gebonden zijn aan de persoon.

Beschreven wordt hoe de lezer door gerichte zelfobservatie kan gaan waarnemen wanneer en waardoor een verschuiving in bewustzijn plaatsvindt. De bedoeling is vervolgens om de afweer die geactiveerd wordt om de oude pijn niet te voelen, te leren herkennen en af te leggen. Hierdoor zal de identificatie met de afweer steeds verder afnemen. Tegelijkertijd zal men in toenemende mate in staat zijn de gevoelens die bovenkomen wanneer men zich er niet meer tegen verweert middels het gebruik van afweer, toe te laten tot het bewustzijn. Gedurende deze regressieve ervaringen moet men trachten zo lang als dat mogelijk is contact te maken en te blijven houden met de tot dan toe ‘ongevoelde oude gevoelens’, waarbij essentieel is dat benadrukt wordt dat de emoties die bovenkomen, berusten op het verleden. Het zijn oude gevoelens, die dan ook in die hoedanigheid beleefd dienen te worden.

Deze soort ‘disidentificatie’ is een cruciaal onderscheid met de meeste andere therapieën die ook gericht zijn op beleving van pijnlijke gevoelens uit de kindertijd. Jenson en Bosch spreken ook over ‘containment’ – bevatten. “Probeer de gevoelens te bevatten.” Dus in plaats van op kussens te gaan slaan of te gaan schreeuwen wordt aangeraden om het gevoel – bijvoorbeeld de woede – ‘alleen’ te voelen. Hoe voelt deze emotie in het lichaam? Het afreageren van de emotie ziet PRI in feite als een verhinderen van het werkelijk voelen van de emotie – door te gaan slaan voel je de woede niet meer, door te vluchten vermijd je het voelen van de angst, enz. In dit opzicht is PRI welhaast meditatief.

Expliciet is het de bedoeling om naast het ontmantelen van de al aanwezige afweer, de emotionele waarheid van de eigen kindertijd te ontdekken en daarbij de, voor het kind van toen zo bedreigende, gevoelens te gaan voelen in de wetenschap dat de volwassene van nu veilig is en dat de gevoelens oud zijn. De hoop om de behoeften van toen alsnog in het heden te kunnen bevredigen (bijv. middels overdracht, corrigerende ervaringen) dient hierbij onvoorwaardelijk losgelaten te worden. Hier ligt een ander wezenlijk onderscheid met andere, gelijk uitziende, therapieën. Veel therapieën zijn er immers op gericht om de cliënt corrigerende ervaringen aan te bieden. Bijvoorbeeld door te werken met overdracht: de therapeut als aardige man of vrouw, oftewel de vader of moeder die je altijd had willen hebben … (Rogeriaans). Deze benadering stimuleert de valse hoop (een kernbegrip in PRI) van het kind om alsnog in het heden oude behoeften te kunnen vervullen. Andere therapieën suggereren rollenspelen (Pesso). Men krijgt dan de kans om de ‘negatieve ouder’ ongezouten de waarheid te zeggen en de ‘ideale ouder’ dat gedrag te laten vertonen waar we altijd zo naar hebben verlangd.

Dit soort rollenspelen komt neer op het stimuleren van de valse hoop van de cliënt – je kunt nu toch nog krijgen wat je toen niet gelukt is. En de valse macht (false power) wordt aangewakkerd – je kunt jezelf nu laten gelden/verdedigen, wat je als kind niet kon. Tot slot onderscheid PRI nog een derde, meest fundamentele, vorm van afweer: de primaire afweer. Deze afweer vorm behelst alle zwaar negatieve gedachten die men over zichzelf kan hebben; “Ik deug niet, ik ben schuldig, ik kan het niet”. Deze afweer is zeer pijnlijk, maar ook effectief. Door te denken en voelen dat er met onszelf iets grondig mis is, wordt de waarheid dat we niet

krijgen wat we nodig hebben ongeacht wie of wat we zijn en doen, aan het oog onttrokken. Alle drie de mechanismen – valse hoop, valse macht en de primaire afweer – zijn nu juist de overlevingsmechanismen die we nodig hadden als kind, maar die ons leven als volwassene danig verstoren. Ze dienen in een therapie dus als afweer ontmanteld te worden en niet gestimuleerd. Therapieën die dit wel doen kunnen op de korte termijn heel goed voelen (‘eindelijk word ik begrepen’ of  ‘wat een opluchting om eens goed van me af te kunnen slaan’) – zo goed dat ze ook wel tot afhankelijkheid van de relatie met de therapeut kunnen leiden – maar niet helpen om de oude pijn te verwerken en zich te disidentificeren van de in het leven overheersende en destructief werkende afweermechanismen. Men krijgt wel toegang tot de oude pijn – en daar zit de overeenkomst met PRI therapie – maar tegelijkertijd wordt de valse hoop om behoeften uit de kindertijd in het heden te vervullen versterkt in plaats van afgebroken. In de tweede (herziene) druk van Op weg naar je ware zelf is een appendix opgenomen die expliciet ingaat op het onderscheid tussen PRI en andere methoden. In De herontdekking van het ware zelf wordt in hds 9 meer informatie over dit onderwerp gegeven.

Het spreekt voor zich dat bovenstaande weg gemakkelijker bewandeld kan worden met de ondersteuning van een therapeut. Desalniettemin kunnen de boeken zelf de lezer al een eind op weg helpen.

Inzicht krijgen in het theoretische kader is voor veel lezers een enorme opluchting. Men snapt voor het eerst hoe het gevoelsleven door de kindertijd wordt beïnvloed, hoe het bewustzijn plotseling kan veranderen en men hoeft zich hierdoor niet meer zo te schamen voor heftige emoties die te pas en te onpas uit het niets lijken te komen opdoemen. De zelfobservatie en de benodigde moed om vervolgens toegang te krijgen tot oude gevoelens en deze werkelijk te durven beleven (dus niet afreageren) is voor de meeste mensen  moeilijk, maar levert tegelijkertijd veel op: het ontdekken van de waarheid van de eigen jeugd is dan wel zeer pijnlijk, maar de mens heeft hiermee wel zijn eigen waarheid ‘veroverd’ en voelt zich daar enorm door gesterkt. Het vervolgens kunnen ervaren van de duizelingwekkende diepte van de oude kindgevoelens, binnen het kader van het volwassen bewustzijn, leidt, mits men consequent afweer blijft ontmantelen, tot de verwerking van die waarheid. De waarheid die ooit te bedreigend was voor de overleving, maar die nu in het volwassen leven wel toegelaten kan worden. Namelijk dat er nooit vervulling zal zijn van de kindbehoeftes.

Naarmate de verwerking van de oude gevoelens vordert, kunnen de mechanismen van verdringing en ontkenning en daarmee de valse hoop, valse macht en de primaire afweer steeds meer los worden gelaten en ontstaat er een nieuw gevoel van existentiële vrijheid. Het wordt duidelijk wanneer het kindbewustzijn actief wordt.

Men kan de oude pijn tot zijn bewustzijn toelaten en daarmee de dwangmatige valse hoop en/of valse macht en/of primaire afweer die zich telkens maar weer heeft moeten manifesteren, loslaten en zo grip krijgen op de eigen emoties en leven.

In de praktijk is gebleken dat deze boeken door de grote mate van (h)erkenning en inzicht zeer ondersteunend werken bij de therapie. Ze hebben velen geholpen bij het leren verwerken en hanteren van de eigen emoties. Bovendien zijn de boeken ook voor hulpverleners zelf zeer nuttig. Voor hen die zich in hun eigen jeugd willen verdiepen om zodoende hun cliënten beter te kunnen aanvoelen en helpen. Tot slot bieden de boeken de hulpverlener ook een eerste mogelijkheid om zich de, opvallend effectieve, PRI methode eigen te maken.

De PRI therapie zoals die anno 2002 door Bosch en Jenson wordt toegepast, en in de PRI opleiding wordt geleerd aan therapeuten, is door Bosch ontwikkeld en vindt haar wortels met name in het gedachtegoed dat door Jenson is beschreven. Een aantal concepten die Jenson aanhaalt zijn derhalve niet meer volledig actueel of zijn veranderd (vanaf de vierde druk van Op weg naar je ware zelf refereert Jenson hier ook voor een deel aan). In de praktijk blijkt echter dat zij die gegrepen worden door het gedachtegoed van PRI graag beide boeken lezen, om zo ook een historisch perspectief van PRI te krijgen.

Ga voor meer informatie naar de site van PRI en klik daarvoor hier